“De meest gruwelijke details uit het dossier heb ik weggelaten en ik heb ook niet meer informatie gegeven over de nabestaanden dan ze wilden. Een portret van Joost of de nabestaanden was niet mijn doel. Ik wilde een onderzoeksverhaal maken over blunderende instanties, een reconstructie van hoe de dader slachtoffer was van een falend systeem. Ik had het ook gemaakt als ze niet hadden willen meewerken. Ik had andere vorm moeten vinden, waarmee ik de privacy van Joost had kunnen respecteren, misschien had ik Korver geïnterviewd of een artikel geschreven. Dit verhaal was maatschappelijk zo relevant, het moest er komen.”
“Om die reden vond ik het ook geen enkel probleem dat Elsbeth Stoker van de Volkskrant met hetzelfde onderwerp bezig was. We hadden hetzelfde belang: misstanden aantonen. We zijn zelfs gaan samenwerken. Dat ontstond toen we elkaar een keer belden. We wilden eigenlijk alleen elkaars publicatiedatum weten, maar in de loop van het gesprek constateerden we dat we met dezelfde vragen zaten. We besloten om een gemeenschappelijke mail aan de instanties te sturen en uiteindelijk ook om op dezelfde dag te publiceren, zodat we meer impact konden maken. Het was handig dat we in die tijd allebei veel in de bunker in Osdorp [de rechtbank] waren voor een andere zaak. In de pauzes overlegden we en mailden we. Vervolgens zijn we samen naar het AMC geweest om onder andere het hoofd van de afdeling psychiatrie te spreken. Alleen de familie spraken we afzonderlijk.”
Afstand bewaren
“Het contact met de nabestaanden werd tijdens het proces snel zakelijk: er moest veel worden uitgezocht. Ik had vooral contact met Saskia. Zij werd een aanspreekpunt. Ik begrijp wel dat de nabestaanden en Korver het een samenwerking noemen, al zou ik dat zelf nooit zeggen: ik gaf ze inzage maar geen inspraak in de publicatie. Ik was het hele proces volledig gefocust op de fouten van instanties en de dader. Doordat ik een doel had om naartoe te werken voorkwam ik ook dat ik meeging in de rouw en het verdriet van de familie. Dat kan moeilijker zijn als je alleen een portret maakt. Nabestaanden hebben er niets aan als je als journalist met een tissue naast ze gaat zitten, je moet afstand bewaren. Ik kon én moest de misstanden uitzoeken, dat is mijn werk als journalist.
“Nadat we eenmaal hadden gepubliceerd kwam de ontlading. Toen ik een mail kreeg van iemand die dicht bij de familie stond realiseerde me: Jezus, jij kende Joost gewoon en die jongen is er nu niet meer. Ik was geraakt. In de mail bedankte hij ons voor de moeite die we hadden gedaan om het verhaal zonder opsmuk te vertellen. Ik was blij met de waardering, maar ik dacht ook: voor veel mensen was Joost een vriend en zij lezen zo’n verhaal dan op zaterdagochtend in de krant. Ik had hem nooit gesproken.”
Boosmaker
“Journalistiek gezien was dit een interessant verhaal, een boosmaker. Daarmee moet je natuurlijk oppassen. Je moet objectief blijven, je kunt niet blijven hangen in de gedachte: dit is verschrikkelijk, ze zullen wel alles fout hebben gedaan. Je blijft nagaan: wat ging er mis, wat was de uitspraak, waarom stond die niet in het dossier? Tegelijk was ik daardoor misschien vergeten stil te staan bij wat er nu echt was gebeurd.”
“Ook nu belt of appt Saskia mij weleens. Annemiek spreek ik minder, zij heeft haar leven weer opgepakt en houdt zich met andere dingen bezig. Maar, als ik iets over deze zaak zou maken, zou ik ook haar zo weer bellen. Dat contact houd ik niet met iedereen die ik spreek als journalist. Dit was zo’n intensief traject, de band is wel gegroeid natuurlijk. Als journalist moet je afstand bewaren. Nu alles jaren achter de rug is, is dat anders.”